Afgelopen weekend kwam ik een interessant voorbeeld van de nuances van taal tegen in het artikel Wanneer had u voor het laatst het gevoel dat u echt helemaal alleen was? (Gijs van der Sanden, De Stentor, 14/15 april 2018).
Alleen en eenzaam zijn verschillende woorden, maar er bestaat zo’n grote overlap in betekenis dat de Van Dale eenzaam definieert als ‘zonder gezelschap; = alleen’, waarmee de woorden in feite synoniemen van elkaar zijn.
De -voor veel mensen- bijna voortdurende aanwezigheid van contact met anderen via social media kan voor een heel onaangenaam gevoel zorgen als dat contact niet beschikbaar is, maar brengt ook een herwaardering van het met-jezelf-alleen-zijn op gang.
Van der Sanden citeert onder andere de Noorse filosoof Lars Svendsen aan, de auteur van The Philosophy of Loneliness: “Veel mensen zijn bang voor eenzaamheid als ze denken aan alleen zijn. Maar je kunt je ook sámen voelen met jezelf; dan verkeer je in je eigen gezelschap. De Engelsen hebben daar een mooi woord voor: solitude. Het is dat gevoel dat je hebt als je bijvoorbeeld in je eentje, al mijmerend een wandeling maakt.”
In de optiek van Svendsen duidt solitude dus een alleen zijn aan dat voor een positief gevoel zorgt, in plaats van het negatieve gevoel van iets of iemand missen, dat wordt uitgedrukt met loneliness. In het Engels is het onderscheid in betekenis tussen deze twee woorden, beide vertalingen voor eenzaam, zeker niet nieuw. Al in 1815 schreef de dichter William Wordsworth hoe hij juist in zijn eentje nageniet als hij zich de zee van narcissen voor de geest haalt die hij en zijn zus Dorothy tijdens een wandeling samen hadden gezien:
For oft, when on my couch I lie
In vacant or in pensive mood,
They flash upon that inward eye
Which is the bliss of solitude;
And then my heart with pleasure fills,
And dances with the daffodils.
Laten we alleen bevrijden van zijn rol als tweelingbroertje van eenzaam en het gaan gebruiken voor de positieve kanten van alleen-zijn!